Inleiding
Het merkenrecht is cruciaal voor de bescherming van merken en modellen van bedrijven. Een recente zaak tussen Peinemann Mobilift Groep (hierna: “Peinemann”) en BMW benadrukt de complexiteit van merkuitputting en beslaglegging. Deze zaak draaide om de verkoop en distributie van BMW-voertuigen die betrokken waren bij een brand op het vrachtschip Fremantle Highway. In deze blog bespreken we de procedure, de juridische argumenten, en de uiteindelijke beslissing van de rechter.
Feiten van de zaak
Peinemann, actief in de verhuur van industriële voertuigen, had 260 BMW-voertuigen gekocht die tijdens de brand op de Fremantle Highway waren beschadigd. Deze voertuigen waren door BMW verkocht aan Pan German Motors Ltd. en werden vervoerd onder douanestatus T1. Na de brand kreeg de verzekeringsmaatschappij van Pan German, South China Insurance Co Ltd., de beschikkingsmacht over de voertuigen en verkocht deze aan Womy Equipment Supply B.V., onderdeel van Peinemann c.s.
Juridische argumenten
BMW’s bezwaren
BMW betoogde dat de verkoop van de voertuigen inbreuk maakte op hun merk- en modelrechten. Zij voerden aan dat de voertuigen niet door of met toestemming van BMW in de Europese Economische Ruimte (EER) in de handel waren gebracht, en dus niet uitgeput waren volgens artikel 15 lid 1 van de Uniemerkverordening (UMVo) en artikel 21 van de Gemeenschapsmodellenverordening (GModVo).
Peinemann c.s. verdediging
Peinemann c.s. voerde aan dat de voertuigen door de verkoop aan Pan German in de EER waren uitgeput. Zij betoogden dat de voertuigen fysiek in Duitsland waren geleverd en dat dit de uitputting van de merkrechten veroorzaakte. Bovendien beweerden zij dat de toestand van de voertuigen niet zodanig was verslechterd dat BMW zich tegen verdere verhandeling kon verzetten.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
Uitputting van merkrechten
De voorzieningenrechter oordeelde dat de voertuigen gedurende het hele traject onder douanestatus T1 waren gebleven en dus niet in de EER in de handel waren gebracht. Het enkele feit dat de voertuigen fysiek in Duitsland waren geladen, was onvoldoende voor uitputting van de merkrechten. BMW had geen invoeraangifte gedaan, wat nodig is voor het in het vrije verkeer brengen in de EER.
Verandering van de toestand van de voertuigen
BMW had voldoende bewijs geleverd dat de toestand van de voertuigen door de brand was verslechterd. Dit rechtvaardigde hun verzet tegen verdere verhandeling, zelfs buiten de EER.
Beslissing
De voorzieningenrechter wees de vorderingen van Peinemann c.s. af en bevestigde dat BMW’s merk- en modelrechten niet waren uitgeput. De rechter verbood Peinemann c.s. om de voertuigen in de EER aan te bieden, te verhandelen of in voorraad te houden, op straffe van een dwangsom van €250.000 per overtreding.
Conclusie
Deze zaak illustreert het belang van douanestatus en de voorwaarden voor merkuitputting binnen de EER. BMW’s merk- en modelrechten bleven intact omdat de voertuigen niet officieel in de EER waren ingevoerd. Dit benadrukt de complexiteit van internationale handel en merkenrecht, vooral wanneer goederen onder douanestatus worden vervoerd. De uitspraak biedt belangrijke inzichten voor bedrijven die zich bezighouden met internationale distributie van merkproducten.