Lagere prijsstelling in andere landen
Update 17-6-22 van oorspronkelijk artikel d.d. 5-11-2018:
We kregen veel vragen over parallelimport naar aanleiding van een aantal rechtszaken. Tijd voor een update dus. Hof Den Haag gaf in oktober 2021 aan dat een exclusief distributiestelsel automatisch een gevaar voor afscherming van de markt betekent. Dat heeft tot gevolg (iets versimpeld) dat de merkhouder eerst moet laten zien dat het goederen van buiten de EU betreft. Lukt dat niet, dan is er geen merkinbreuk. Lukt dat wel, dan pas hoeft de importeur te laten zien waar het spul vandaan komt. In een andere zaak gaf de adviseur van de Hoge Raad in februari 2022 aan dat je geen “=” kunt zetten tussen exclusief distributiestelsel en gevaar voor afscherming van de markt. Dat is dus het tegenovergestelde van Hof Den Haag. Welke lijn de Hoge Raad gaat kiezen blijft koffiedik kijken, maar spannend is het wel.
Oorspronkelijk artikel
U heeft een bedrijf waar allerhande electronica en apparaten worden gemaakt. De afzetmarkt voor uw merk is wereldwijd. In sommige landen hanteert u een lagere prijsstelling, of is er een lokale fabriek die onder uw licentie produceert en uw merk er op plakt, omdat u anders op die lokale markten niet concurrerend genoeg bent. Dan wilt u natuurlijk niet dat via een omweg die producten rond gaan zwerven en in “dure landen” de markt verpesten. Het merkenrecht beschermt u daartegen, althans waar het betreft binnen Europa/buiten Europa. Wat buiten Europa in de markt is gezet mag niet zonder uw toestemming Europa binnenkomen. Wat binnen Europa door u of met uw toestemming in de markt is gezet mag door heel Europa worden verkocht.
Escape voor parallelimporteurs
De enige escape voor de handelaar die uw merk verkoopt is dus dat de desbetreffende producten door u zelf of met uw toestemming in Europa in het verkeer zijn gebracht. Dat moet de handelaar dan wel kunnen laten zien. Zo’n handelaar vreest dan meestal (terecht of onterecht) dat hij zijn goedkope aanvoer wel eens kwijt kan raken: want gaat uw contract met die buitenlandse importeur/fabrikant nog heel lang duren tenzij die beterschap belooft? De kans om onder de plicht uit te komen je leverancier te noemen is erg klein: allereerst moet je aantonen dat bij het noemen van je bron er een reëel gevaar is dat de merkhouder binnen Europa de markten gaat afschermen (bij een exclusief distributiestelsel sneller voorstelbaar dan bij een selectief distributiestelsel). Pas als dat lukt, zal de merkhouder moeten aantonen dat de goederen voor het eerst buiten Europa in het verkeer zijn gebracht (voor een beknopt overzicht over hoe ingewikkeld dit kan worden Ctrl-F in deze uitspraak onder 9.7.1). Een dergelijk verweer wordt vaak gevoerd in rechtszalen, maar wordt zelden gehonoreerd door de rechter. Oftewel: in 99,99% van de gevallen geldt dat je gewoon je facturen moet laten zien.
Verwijdering serienummers (“decoderen”)
De wens om de bron (een legale dan wel een collega-inbreukmaker) niet op te laten drogen, leidt er toe dat serienummers en dergelijke waarmee de herkomst snel kan worden achterhaald onopvallend worden vervangen. De wens om de leverancier te beschermen kan vreemde vormen aannemen. Zo was er onlangs een kwestie – het vonnis leest als een spannend jongensboek – waarin serienummers bijna onzichtbaar waren vervangen. Er was sprake van merkinbreuk. De merkhouder sloot een deal met de inbreukmaker, waarbij een van de voorwaarden was dat die man en paard zou noemen en de merkhouder van een kopie van alle inkoopfacturen zou voorzien.
Valse facturen?
De merkhouder liet vervolgens bij de leverancier van de inbreukmaker bewijsbeslag leggen en startte een procedure bij de rechter om inzage in dat bewijs te krijgen. Zo’n recht op inzage krijg je pas als je aannemelijk maakt dat de beslagene inbreuk maakt. Die leverancier gaf echter aan zich van geen kwaad bewust te zijn. De “leverancier” gaf aan dat de inbreukmaker onder zware druk stond van de merkhouder en dat verklaringen van de inbreukmaker en zijn boekhouder dat de factuur echt zou zijn was opgesteld door de advocaat van de merkhouder. De “leverancier” liet de factuur die van haar afkomstig zou zijn forensisch onderzoeken. Daar kwamen wel heel rare bevindingen uit: het factuurnummer was niet in de boekhouding van de beweerdelijke leverancier terug te vinden, een onjuist bankrekeningnummer op het briefpapier en op het briefpapier vergelijkbare spelfouten in het adres als de “boekhouder” (een concullega) van de inbreukmaker had gemaakt. Daar kwam nog een verklaring bij van de accountant van de “leverancier” dat in de boekhouding in de laatste jaren geen verkopen aan de inbreukmaker te vinden waren. En tot slot waren er ook bij een speurtocht door de deurwaarder in het pand van de “leverancier” geen inbreukmakende producten aangetroffen. Kortom: de inbreukmaker had de boel vermoedelijk (opnieuw) geflest en de merkhouder mocht de proceskosten (enige tienduizenden euro’s) aan de “leverancier” betalen. De inbreukmaker zal het nu waarschijnlijk nog zwaarder krijgen …
Moraal van dit verhaal
Wat leren we hier nou uit? Dat vertrouwen goed is, maar controle beter … en dat te hard pushen wel eens averechts kan werken. Dat is precies waarom in de middeleeuwen martelen vaak tot een antwoord, maar niet per se tot de waarheid leidde.
Advocaat parallelimport nodig?
Bel vrijblijvend
Lees-verder-tips:
- Algemene vragen over merkenrecht.
5 november 2018, Hub Dohmen
Deze column verscheen eerder op E-totaal.
Dohmen advocaten
twitter: http://twitter.com/hdohmen
LinkedIn: http://nl.linkedin.com/in/hubdohmen
i: www.dohmenadvocaten.nl